0 van 28 vragen beantwoord
Vragen:
Veel succes!
U heeft de quiz al eerder gemaakt. Daarom kunt u de quiz niet nog eens maken.
De quiz wordt geladen…
Je moet een account aanmaken of inloggen om de quiz te beginnen.
De volgende quiz moet afgerond zijn alvorens deze te beginnen:
0 van 28 vragen correct beantwoord
Tijd voorbij
U heeft 0 van 0 punten gehaald (0)
Om te slagen moet je tenminste 35 punten behalen.
U gaat op de Westerschelde ter hoogte van Waarde anker op en vaart de Westerschelde op in westelijke richting en gaat in de haven van Terneuzen even brandstof innemen.
Vervolgens vaart u weer over de Westerschelde in westelijke richting en gaat opnieuw ten anker ter hoogte van Breskens (zie plaatje).
Met welk scheepvaartreglement of met welke scheepvaartreglementen heeft u tijdens deze vaartocht te maken?
1 Het reglement is van toepassing op:
a.het Kanaal van Gent naar Terneuzen vanaf de grens met België tot aan de sluizen van Terneuzen, alsmede het gebied van de Westsluis, de Middensluis en de Oostsluis te Terneuzen, de Westbuitenhaven en de
Oostbuitenhaven te Terneuzen, tot aan de denkbeeldige lijn getrokken over de koppen van de havenhoofden.
Let op: Om brandstof in te nemen moet u voorbij de havenhoofden van Terneuzen, waar het Scheepvaartreglement Kanaal van Gent naar Terneuzen (SRKGT) van toepassing is.
U ziet een duikboot, een watervliegtuig op het water, een luchtkussenvaartuig en een zeilplank.
Wat is hiervan geen schip?
Waar moet volgens het Scheepvaartreglement Westerschelde (SRW) een motorschip van 10 meter lengte, dat varende is in de hoofdvaargeul, onder andere aan voldoen ?
Om een veilige vaart in de hoofdvaargeul te kunnen aanhouden:
a. moet een schip met een lengte van 12 meter of meer dat zich in de hoofdvaargeul bevindt, tenzij het wordt gesleept of geduwd, door een genoegzaam krachtige en gebruiksklare motor kunnen worden voortbewogen;
b. moet een schip met een lengte van minder dan 12 meter dat zich in de hoofdvaargeul bevindt, tenzij het wordt gesleept of geduwd, voorzien zijn van een motor die:
1°. voor onmiddellijk gebruik gereed is;
2°. het schip in staat stelt een snelheid van ten minste 6 kilometer per uur door het water te kunnen handhaven.
Schip Tom vaart vóór stroom en wil opdraaien. Zie plaatje.
Schip Nel vaart tegen de stroom in.
Wat moet er volgens het Scheepvaartreglement Westerschelde (SRW) gebeuren?
Een schip dat vóór stroom vaart en dat wil opdraaien moet dit tijdig aan de in de nabijheid zijnde schepen kenbaar maken door het geven van één lange stoot gevolgd door één of twee korte, indien het opdraaien respectievelijk over stuurboord dan wel over bakboord gebeurt; dit sein moet zo nodig worden herhaald. Elk in de nabijheid tegen stroom varend schip moet in dat geval gaande houden en elk ander in de nabijheid vóór stroom varend schip zijn vaart minderen tot het opdraaiende schip geen hinder tot doorvaren meer vormt.
Gaande houden betekent: met de kop in de wind of tegen de stroming in, gaan liggen en trachten zo weinig mogelijk voortgang te maken.
Dus: een schip dat met de stroom meevaart (en wil opdraaien) moet één lang geluidssein geven gevolgd door één of twee korte (afhankelijk of het over stuur- of bakboord keert). Alle andere schepen mogen dit schip niet hinderen.
U ziet een vaartuig met de volgende verlichting: drie rondom zichtbare lichten, in verticale lijn. Het bovenste en onderste licht is rood en het middelste licht is wit.
Verder heeft het vaartuig aan de ene kant: twee rondom zichtbare rode lichten, het ene loodrecht onder het andere en aan de andere kant: twee rondom zichtbare groene lichten, het ene loodrecht onder het andere. Zie plaatje.
Wat voor vaartuig ziet u en hoe moet u hier langs varen?
Een beperkt manoeuvreerbaar schip moet voeren:
a .drie rondom zichtbare heldere lichten, in verticale lijn, daar waar deze het best kunnen worden gezien. Het bovenste en onderste licht moeten rood en het middelste licht moet wit zijn;
b. drie dagmerken, in verticale lijn, daar waar deze het best kunnen worden gezien. Het bovenste en onderste dagmerk moeten een bal en het middelste moet een ruit zijn;
c. aan de zijde waar het vaarwater niet vrij is, daar waar deze het best kunnen worden gezien, twee rondom zichtbare rode heldere lichten, het ene loodrecht onder het andere, of twee ballen, de ene loodrecht onder de andere;
d. aan de zijde waar het vaarwater vrij is, daar waar deze het best kunnen worden gezien, twee rondom zichtbare groene heldere lichten, het ene loodrecht onder het andere, of twee ruiten, de ene loodrecht onder de andere;
e. wanneer het vaart door het water loopt: tevens het toplicht of de toplichten, de zijdelichten en het heklicht;
Welke schepen moeten volgens het Scheepvaartreglement Westerschelde (SRW) ’s nachts tenminste zijn voorzien van een rondom schijnend wit licht?
1 Een klein werktuiglijk voortbewogen schip dat varende is, moet voeren:
a. een toplicht. Dit licht moet echter een helder licht zijn.
Dit licht mag op het voorschip dan wel achterlijker zijn geplaatst. Het moet ten minste 1 meter hoger dan de zijdelichten zijn aangebracht, maar het mag lager dan 4 meter boven de romp zijn geplaatst.
b. zijdelichten.
Deze lichten moeten zich op gelijke hoogte en in één lijn loodrecht op de lengte-as van het schip bevinden. Zij behoeven niet achterlijker dan het toplicht te zijn geplaatst. Zij moeten naar de binnenzijde van het schip zodanig zijn afgeschermd, dat het groene licht niet aan bakboordzijde en het rode licht niet aan stuurboordzijde kan worden gezien. Zij mogen worden verenigd in één lantaarn, gevoerd in de lengte-as van het schip;
c. een heklicht.
Dit licht mag worden weggelaten indien het onder a bedoelde toplicht vervangen wordt door een rondom zichtbaar wit helder licht.
2 Een klein werktuiglijk voortbewogen schip dat varende is, waarvan de lengte minder dan 7 meter en de hoogst bereikbare snelheid niet meer is dan 7 zeemijlen (13 kilometer) per uur, mag, in plaats van de bij het eerste lid voorgeschreven lichten, een rondom zichtbaar wit helder licht voeren, daar waar dit het best kan worden gezien. Indien uitvoerbaar, moet zulk een schip ook zijdelichten voeren.
Klein motorschip Fin en klein zeilschip Ger naderen elkaar op tegengestelde
koersen. Klein motorschip Job nadert Fin en Ger op een kruisende koers.
Geen van de schepen volgt de stuurboordwal. Zie het plaatje.
Hoe is volgens het Scheepvaartreglement Westerschelde (SRW) de volgorde van
voorrang?
Op de Waddenzee komen twee betonde vaargeulen bij elkaar.
Tussen groot motorschip Tom en klein zeilschip Kim ontstaat gevaar voor aanvaring.
Wat bepaalt het Binnenvaartpolitiereglement (BPR)?
U vaart op het Markermeer tussen Marken en Hoorn.
U ziet op de barometer dat de luchtdruk plotseling gaat stijgen.
Wat kunt u verwachten?
Er komt een hogedrukgebied aan en daardoor zal de wind ruimen en afnemen.
Ontstaat er in een warmtefront motregen?
Warme lucht is lichter dan koude lucht. Daarom schuift de warme lucht over de koude lucht heen. Uit de wolken van een warmtefront kan lange tijd regen of motregen vallen. Die ontstaat doordat de warme vochtige lucht door het opstijgen afkoelt en het water erin na condensatie uiteindelijk in de vorm van motregen naar beneden valt.
Ontstaan er in een koufront hevige buien?
Bij een koufront zal de koude lucht zich onder de warme lucht wringen, waardoor de warme lucht bijna stijl omhoog wordt geduwd.
De warme lucht zal door de afkoeling zijn vocht verliezen, waardoor heftige regenbuien zullen ontstaan. Dit gaat vaak gepaard met onweer.
Hoeveel zeemijlen passen er in één graad op de horizontale kantlijn van een zeekaart waarbij gebruik wordt gemaakt van de Mercatorprojectie?
De horizontale kantlijn van de zeekaart loopt parallel aan de breedtegraden.
Zij geven geen maat voor een zeemijl.
Daarentegen is elke minuut op de verticale kantlijn gelijk aan 1 zeemijl.
In de hydrografische kaart uit de 1800-serie staat het hier afgebeelde teken. Wat geeft dat teken aan?
Wrak, mast(en) zichtbaar bij kaartpeil.
In de hydrografische kaart uit de 1800-serie staat het hier afgebeelde getal. Wat geeft dat getal aan?
1,4 m droogvallend (boven reductievlak)
Het reductievlak is gelijk aan het Lowest Astronomical Tide (LAT).
Uit welke kleuren bestaat het drijflichaam van een cardinale boei die aangeeft dat het ‘veilig vaarwater’ aan de zuidzijde ligt? Zie plaatje.
Zuidcardinale ton.
Het ‘veilig vaarwater’ bevindt zich aan de zuidzijde van deze ton.
U vaart in het hoofdvaarwater waar het Betonningsstelsel IALA-A van toepassing is.
U vaart tegen de betonningsrichting in en ziet een boei die er als volgt uitziet: rood met een groene horizontale band in het midden en met een rode cilinder als topteken. Zie het plaatje.
Kunt u met deze informatie bepalen hoe u moet varen om het hoofdvaarwater te blijven volgen? Zo ja, hoe passeert u deze boei?
U vaart van de berg naar de zee, dus u heeft de rode tonnen aan de stuurboordzijde.
Om het hoofdvaarwater te blijven volgen moet u de rode scheidingston aan stuurboord houden en u vaart bakboord uit. (linksaf).
Het is springtij. Wat zal in vergelijking tot doodtij tijdens hoogwater de diepte in de vaargeul zijn?
Bij springtij is tijdens hoogwater meer diepte dan bij hoogwater doodtij.
Wanneer komt in Nederland springtij voor?
De getijdenbeweging in de Noordzee wordt veroorzaakt door 2 getijgolven.
De belangrijkste getijgolf komt vanaf de Atlantische Oceaan via het Nauw van Calais de Noordzee binnen.
Deze getijgolf is ongeveer 2 etmalen (2 X 24 uur) onderweg als deze langs de Nederlandse kust stroomt.
Daarom merken wij in Nederland alle waterbewegingen die worden veroorzaakt door de Maan en de Zon pas 2 etmalen later.
Ter hoogte van Terneuzen ligt een zandbank die bij laagwater droog valt.
Volgens kaart 1803 (hydrografische kaart Westerschelde) is de droogvalling 2,6 meter bij LAT.
Het is 16 april in Terneuzen om 11.00 uur HW en om 17.00 uur LW.
Het is op 14 april eerste kwartier. De getijgegevens uit de kaart 1803 zijn overgenomen in het plaatje.
Op welk tijdstip op 16 april begint de zandplaat theoretisch droog te vallen?
Maak gebruik van de 1/12de-regel.
De situatie is: doodtij (twee dagen na eerste kwartier) ofwel de hoogwaterstand is 4,4 meter en de laagwaterstand 0,8 meter boven LAT.
Verder alles berekenen in decimeters!
Het verval is 44 dm – 8 dm = 36 dm
Maak hier een schetsje van (zie plaatje).
We verdelen de ruimte tussen HW en LW in 12 stukjes. Elk stukje is: 36 dm : 12 = 3 dm
We “dikken” de streepjes 1/12, 2/12, 3/12, 3/12, 2/12 en 1/12 en zetten de tijd erbij van de dan geldende waterstanden.
Teken nu de ondiepte (droogvallend 2,6 meter boven LAT) en zie wanneer de deze boven water komt (vanaf 14.00 uur).
Staande op het voordek van een polyester jacht neemt u met een verrekijker met ingebouwd peilkompas een peiling van een punt op de wal.
Volgens de deviatietabel van uw vaste stuurkompas heeft u met de voorliggende koers een deviatie van 2 graden.
Moet u bij de peiling met de verrekijker rekening houden met de deviatie van uw stuurkompas en zo ja, hoe groot is deze dan?
U staat nooit precies op dezelfde plek om een peiling met een handpeilkompas uit te voeren.
Daarom gaan we ervan uit dat de deviatie gelijk is aan 0 graden.
De Ware koers is 220° en de variatie 2° west. Gebruik de hier afgebeelde stuurtafel.
Wat is de kompaskoers?
Ware koers is 220°. Variatie 2° west.
We moeten rekenen van rechts naar links: WK = 220°
KK dev MK var WK
222 + 0 = 222 -2 = 220
De Kompas koers is dus 222°.
Vanaf de havenuitgang van Makkum stuurt u kompaskoers 265°. Er staat een matige zuidenwind. De drift wordt geschat op 4°. De variatie is 2° oost. Er staat geen stroom. Gebruik de hier afgebeelde stuurtafel. Wat is de koers die in de kaart moet worden afgezet om de gegiste positie in de kaart te kunnen bijhouden?
Kompaskoers is 265°. Er staat een zuidenwind. De drift is 4°. De variatie is 2° oost. Er staat geen stroom.
Met zuidenwind en een koers van 265° zal de drift + zijn.
De variatie is oost dus zal + zijn.
Stroom is o.
KK dev MK var WK drift BWK stroom GrK
265 +1 = 266 +2 = 268 + 4 = 272 + 0 = 272
Op stromend water wilt u een haven aanlopen. U dient daartoe een grondkoers te varen van 122°. De stroomrichting is oost en u wordt daardoor 10° weggezet. De variatie is 4° west. Gebruik de hier afgebeelde stuurtafel.
Welke kompaskoers moet u sturen om de haven aan te lopen?
Grondkoers is 122°.
De stroomrichting is oost en u wordt daardoor 10° weggezet.
Variatie is 4° west (dus – 4).
Welke kompaskoers?
Bij een koers van 122 en een stroom naar het oosten, wordt u naar bakboord gezet (dus is een – )
We moeten rekenen van rechts naar links:
KK dev MK var WK drift BWK stroom GrK
138 – 2 = 136 – 4 = 132 + 0 = 132 – 10 = 122
Wat betekent op uw GPS de afkorting ‘SOG’ ?
SOG: speed over ground.
Dus: berekende snelheid over de grond.
Voor het maken van de volgende vraagstukken moet u gebruik maken van het kaartfragment van kaart 1810 (Markermeer) respectievelijk kaart 1811 (Waddenzee). Gebruik de variatie die in de kaart staat en voor zover van toepassing van de in de vraag weergegeven stuurtafel.
Gebruik de bijgaande deviatietabel.
U vaart ergens op het Markermeer in de richting van Warder. Op uw stuurkompas leest u een kompaskoers af van 316°. U peilt achtereenvolgens op datzelfde stuurkompas de lichtopstand van Edam op 300° en de lichtopstand van Marken 212°.
Op welke positie bevindt U zich op het moment van de peiling?
Noteer het antwoord zoals hier als voorbeeld wordt weergegeven:
52 graden en 36,3 minuten N / 5 graden en 4,2 minuten E
Gebruik de bijgaande deviatietabel.
Kompaskoers is 316° (dus de deviatie volgens de tabel is: + 1).
De gepeilde gegevens zijn ‘kompas peilingen’. Deze moeten worden omgerekend naar ‘ware peilingen’.
KP dev MP var WP
Edam 300 + 1 = 301 – 2 = 299
Marken 212 + 1= 213 – 2 = 211
Draai de plotter op 299° en leg deze op de manier zoals u dat hebt geleerd op de kaart, zodat de rand ervan langs de lichtopstand van Edam ligt.
Trek een dunne lijn op de kaart.
Doe hetzelfde met de lichtopstand van Marken, maar dan op 211°.
Meet nu de coördinaten.
Juiste antwoord is: 52 graden en 29,3 minuten N / 5 graden en 10,1 minuten E
Als u als uitkomst heeft: 52 graden en 29,(1 of 4) minuten N / 5 graden en 10,(0 of 2) minuten E , dan is dat ook goed.
U ligt met uw motorboot in de Vluchthaven bij gemaal ‘De Blocq van Kuffeler’ en u wilt naar Hoorn. U vaart om precies 9.00 uur in de haveningang. Het is windstil. U leest op uw GPS af: POS 52°25’.500 N 005°13’.800 E / COG 335° / SOG 12,0 km/h (N.B. uw GPS staat niet ingesteld op Mijlen per uur maar op Kilometers per uur!). U vaart in een rechte lijn. De COG blijft 335°. De GPS geeft al die tijd geen XTE aan.
Hoe groot is de afstand in kilometers (en tienden daarvan) tot het licht (Iso 4s) van Hoorn om 11.00 uur?
Noteer het antwoord zoals hier als voorbeeld wordt weergegeven: 3,1 (voor 3,1 km)
U ligt met uw motorboot in de Vluchthaven bij gemaal ‘De Blocq van Kuffeler’ en u wilt naar Hoorn. U vaart om precies 9.00 uur in de haveningang. Het is windstil. U leest op uw GPS af: SOG 12,0 km/h. U vaart in een rechte lijn.
Hoe groot is de afstand in kilometers tot het licht (Iso 4s) van Hoorn na twee uur varen?
De koerst die u op de GPS afleest is de koers over de grond, deze is 335°.
U zult zien dat deze koers u bijna recht op Hoorn afstuurt.
U vaart 12 km/uur, dus na 2 uur heeft u 24 km gevaren.
Deze kunt u met de passer uitmeten (4 maal 6 km: af te meten op de verticale rand op de km-schaal).
U kunt nu met de passer de afstand opmeten, deze is tussen de circa: 1,7 en de 2 km (dit hangt af van de kaart die u gebruikt). Er blijken 2 kaartversies te bestaan van het Markermeer. Bij deze kaarten zijn bij het afdrukken ervan afwijkingen gevonden in de verhouding tussen de horizontale en verticale afstanden.
U vaart vanuit zee over de rede van Den Helder richting Texelstroom. Als u bij boei T1 (52°58’N / 4°44′,6 E) bent, zet u de koers uit naar de cardinale boei T 11/GVS 2 (52°59′,9 N / 4°49′,1 E). De stroomrichting is 070° en de stroomsnelheid is 1,5 mijl per uur. Uw snelheid door het water is 5 mijl per uur.
Het is windstil.
Wat is de ware koers?
Noteer het antwoord zoals hier als voorbeeld wordt weergegeven: 15 (voor 15°)
Van boei T1 naar boei T 11/GVS 2
De stroomrichting is 070°, stroomsnelheid is 1,5 mijl per uur.
Snelheid door het water is 5 mijl per uur.
Wat is de ware koers?
Om te voorkomen dat uw passer te klein is voor deze berekening, rekenen we alles per half uur.
Teken vanaf boei T1 in de richting van 70° de stroom met een lengte van 0,75 mijl ( namelijk 1,5/2=0,75).
Teken een lijn vanaf T1 1 naar T11 (dat is de grondkoers).
De logsnelheid is 5 knopen ofwel 2,5 mijl/half uur.
Pas op de verticale kantlijn 2,5 mijl af, zet één passerpunt op de punt van de stroompunt en de andere op de Grondkoers.
Meet nu met de plotter de BWK.
Er is geen sprake van wind, dus de BWK is in dit geval gelijk aan de Ware Koers (WK) = 51°.
Als u als uitkomst heeft: 50° of 52°, dan is dat ook goed.
.
Gebruik het kaartfragment van de Waddenzee.
Zoek de groene ton B5A (ongeveer: 53°0′,8 N / 4°55′,1 E) en groene ton T7 (52°58′,7 N / 4°48′,1 E). Trek een lijn tussen de B5A en T7.
Gebruik de getijgegevens die in deze vraag zijn afgebeeld.
Het is twee dagen na Volle Maan.
Hoeveel water staat er tijdens hoogwater op het ondiepste punt op de lijn die u heeft getrokken? Geef uw antwoord in decimeters.
Noteer het antwoord zoals hier als voorbeeld wordt weergegeven: 27 (voor 27 dm)
Het ondiepste deel is 0,4 dm boven LAT.
Het is twee dagen na volle maan, dus het is springtij en dan staat er tijdens hoogwater 37 dm water boven LAT.
Teken de LAT-lijn, de ondiepte (droogvallend) en de HWS-lijn.
Aangezien de ondiepte 4 dm boven LAT ligt zal bij Hoog Water Spring (HWS) op deze plek nog 33 dm beschikbaar zijn.