0 van 41 vragen beantwoord
Vragen:
Veel succes!
U heeft de quiz al eerder gemaakt. Daarom kunt u de quiz niet nog eens maken.
De quiz wordt geladen…
Je moet een account aanmaken of inloggen om de quiz te beginnen.
De volgende quiz moet afgerond zijn alvorens deze te beginnen:
0 van 41 vragen correct beantwoord
Tijd voorbij
U heeft 0 van 0 punten gehaald (0)
Om te slagen moet u tenminste 56 punten behalen.
In welk scheepvaartreglement of scheepvaartreglementen en onder welke omstandigheden moeten snelle motorboten voorzien zijn van een motoronderbrekingsknop?
Een snelle motorboot mag slechts deelnemen aan de scheepvaart indien:
het schip is voorzien van een technische inrichting waardoor bij het onderbreken van de besturing de middelen tot voortbeweging onmiddellijk tot stilstand of nagenoeg tot stilstand komen; deze eis geldt niet voor een gesloten binnenbesturing.
Samengevat: De inrichting van een motoronderbreking (dodemansknop) is verplicht in zowel het BPR- en het RPR-gebied, maar niet indien men vanuit een gesloten kajuit stuurt.
U vaart van Maastricht naar Tiel.
Hiervoor vaart u via het Julianakanaal vervolgens over de Maas, het Waalkanaal en uiteindelijk via de Waal.
Zie het plaatje.
Met welk scheepvaartreglement of met welke scheepvaartreglementen heeft u onderweg te maken?
Het Rijnvaartpolitiereglement (RPR) is van toepassing op:
– Boven- en Neder-Rijn;
– Waal;
– Lek;
– Pannerdenskanaal.
Op de Waal is dus het Rijnvaartpolitiereglement (RPR) van toepassing.
Op de Maas (niet op de grens tussen Nederland en België) en het Waalkanaal is het Binnenvaartpolitiereglement (BPR) van toepassing.
Vanaf welke leeftijd mag een schip, dat 6 meter lang is en 17 km/uur kan varen, worden bestuurd?
lid 1. Een schip mag niet varen, indien het sturen niet wordt verricht door een daartoe bekwaam persoon.
Voor deze persoon geldt een minimum leeftijd van 16 jaar voor het sturen van een klein motorschip niet zijnde een snelle motorboot en niet zijnde een klein open motorschip met een lengte van minder dan 7 m waarvan de hoogst bereikbare snelheid ten opzichte van het water niet meer is dan 13 km per uur.
Toelichting:
Het gaat hier om een schip dat sneller kan varen dan 13 km/uur (namelijk 17 km/uur).
Dus moet de roerganger minimaal 16 jaar zijn.
Wanneer mogen, maar niet verplicht, ‘s nachts de voorgeschreven navigatieverlichting worden gevoerd?
Artikel 3.01. Toepassing (lichten)
Een vóór een sluis stilliggend schip dat wacht om te worden geschut en een vóór een beweegbare brug stilliggend schip dat wacht tot het doorvaren wordt toegestaan mogen de lichten en dagtekens blijven voeren, die zijn voorgeschreven voor een varend schip.
Welk dagmerk hoort bij een schip dat de zeilen heeft gehesen en op de motor vaart?
Artikel 3.13. Tekens van kleine schepen
Lid 7. Een klein schip dat onder zeil vaart en tegelijkertijd zijn motor tot voortbeweging gebruikt moet overdag voeren: een zwarte kegel met de punt naar beneden, zo hoog mogelijk, op een plaats waar hij het best kan worden gezien.
Artikel 3.15. Teken van varende passagiersschepen waarvan de maximale lengte van de romp minder is dan 20 m
Lid 1. Een varend passagiersschip waarvan de maximale lengte van de romp minder is dan 20 m, moet overdag voeren: een gele ruit.
Artikel 3.18. Bijkomende tekens van schepen die onmanoeuvreerbaar worden
Lid 1. Een schip dat onmanoeuvreerbaar wordt moet, teneinde dit kenbaar te maken, als bijkomende tekens zo nodig overdag tonen: een rode vlag waarmee heen en weer wordt gezwaaid, of twee zwarte bollen in een verticale lijn.
Artikel 3.20. Tekens van stilliggende schepen
Lid 4. Een klein schip dat stilligt, moet overdag voeren: een zwarte bol op een geschikte plaats, op een zodanige hoogte dat hij van alle zijden zichtbaar is.
(Dit reglement is niet van toepassing indien het niet direct of indirect aan de oever gemeerd ligt).
Artikel 3.38. Teken bij een duiker te water
Lid 1. Een schip dat gebruikt wordt bij het duiken moet, als bijkomend teken voeren: de internationale seinvlag «A»
Lid 2. De internationale seinvlag «A» mag ook worden getoond bij duikwerkzaamheden die vanaf de wal worden uitgevoerd.
(Deze artikelen staan hier verkort weergegeven.)
Een groot schip wil met een geluidssein kenbaar maken dat het naar stuurboord gaat.
Wat is er gelijktijdig met dit geluidssein zichtbaar volgens het BPR?
Artikel 4.01. Geluidsseinen; algemene bepalingen
Lid 2. Een groot motorschip moet gelijktijdig met een geluidssein een geel helder rondom schijnend lichtsein tonen.
(Dit artikel staat hier verkort weergegeven.)
Waar moet een marifoon aan voldoen?
Artikel 4.05. Gebruik van en uitrusting met marifoon
Lid 1. Een schip mag slechts gebruik maken van een marifoon die in overeenstemming is met de Regionale regeling betreffende de marifoondienst in de binnenvaart. De marifoon mag slechts worden gebruikt overeenkomstig de voorschriften van deze regeling, zoals vermeld in het Handboek voor de marifonie in de binnenvaart.
(Dit artikel staat hier verkort weergegeven.)
Welke beslissing moet een schipper nemen als hij een gevaarlijke situatie slechts kan voorkomen door tegen de voorschriften in te gaan?
Hoe moet een schip handelen als het een onoverzichtelijke engte nadert en het uitzicht niet vrij is?
Indien het uitzicht niet vrij is, moet een schip, alvorens een engte binnen te varen, één lange stoot geven. Zo nodig, in het bijzonder wanneer de engte lang is, moet het dit sein tijdens het doorvaren herhalen.
Op dit plaatje is het Binnenvaartpolitiereglement van toepassing (BPR).
U ziet groot schip Tieme dat op een bunkerplaats wil wegvaren.
Klein schip Rijk komt naderbij.
Wat is hier van toepassing?
Artikel 6.14. Vertrek
Lid 1. Een schip mag slechts vertrekken, nadat het zich er van heeft vergewist dat dit zonder gevaar kan geschieden.
Lid 2. Een groot schip mag bij het vertrekken medewerking verlangen van een ander schip.
.
.
Lid 5. Dit artikel is niet van toepassing op en ten aanzien van een veerpont.
(Dit artikel staat hier verkort weergegeven.)
Belangrijk is hier het verschil tussen medewerking verlangen en voorrang hebben.
Medewerking verlangen is: mag van de ander verwachten dat hij zijn koers of snelheid een beetje aanpast.
Hierbij mag niet worden verwacht dat de ander zijn koers of snelheid PLOTSELING of in STERKE MATE moet aanpassen.
Voorrang hebben is: de ander mag jou niet hinderen.
Hierbij mag wel worden verwacht dat de ander zijn koers of snelheid PLOTSELING of in STERKE MATE moet aanpassen.
Op dit plaatje is het Binnenvaartpolitiereglement van toepassing (BPR).
U ziet klein motorschip Carina en klein zeilschip Ylva.
Wat is hier van toepassing?
Artikel 6.17. Koers kruisen
Lid 9. Indien de koersen van een klein motorschip en een klein zeilschip elkaar zodanig kruisen, dat gevaar voor aanvaring bestaat, moet, ingeval geen der schepen de stuurboordszijde van het vaarwater volgt, het motorschip VOORRANG verlenen aan het zeilschip.
Dit artikel is niet van toepassing bij kruisende koersen ingeval van keren, vertrekken of bij een samenkomst van een hoofdvaarwater en een nevenvaarwater of tussen een veerpont en een ander schip.
(Dit artikel staat hier verkort en vereenvoudigd weergegeven.)
Voorrang verlenen betekent dat de ander niet gehinderd mag worden.
U nadert met uw motorschip een sluis die voor beide zijden open staat.
Er is niet voldoende ruimte om twee schepen naast elkaar te laten varen.
Hoe wordt een dergelijke ruimte in het Binnenvaartpoltiereglement (BPR) genoemd?
Artikel 6.24. Doorvaren van bruggen en stuwen; algemene bepalingen
Lid 1. De doorvaartopening van een brug, van een stuw of van een aan beide zijden openstaande sluis waar het vaarwater niet voldoende ruimte biedt voor het elkaar voorbijvaren van twee schepen is een engte.
Bijgaande borden kunnen in de doorvaartopening van een brug of stuw wordt getoond:
Hier mag een schip niet varen buiten de begrenzing.
Hier volgen twee vragen over het Binnenvaartpolitiereglement (BPR).
Vraag I: Zijn er snelheidsbeperkingen voor schepen bij slecht zicht?
Artikel 6.30. Alle varende schepen
Lid 1. Een varend schip moet een snelheid aanhouden die is aangepast aan de mate van beperking van het zicht, aan de aanwezigheid en de bewegingen van andere schepen en aan de plaatselijke omstandigheden.
Deze vraag gaat over het varen bij slecht zicht op een vaarweg waar het Binnenvaartpolitiereglement (BPR) geldt.
Vraag II: Is het bezit van een geldig vaarbewijs voldoende om tijdens slecht zicht een radar-installatie te gebruiken?
Artikel 6.32. Op radar varende schepen (bij slecht zicht)
lid 1. Een schip mag slechts op radar varen, indien zowel een persoon die houder is van een radarpatent en die tevens houder is van het vereiste vaarbevoegdheidsbewijs als een tweede persoon die met het varen op radar voldoende op de hoogte is zich voortdurend in de stuurhut bevindt.
(Dit artikel is hier verkort weergegeven.)
Mag een schip volgens het Binnenvaartpolitiereglement (BPR) in principe overal aanmeren?
Artikel 7.01. Algemene beginselen voor het ligplaats nemen
Lid 1. Onverminderd de andere bepalingen van dit reglement moeten een schip en een drijvend voorwerp zodanig ligplaats nemen, dat de scheepvaart niet wordt belemmerd.
Lid 2. Afgezien van andere regelingen moet een drijvende inrichting een zodanige ligplaats innemen, dat het vaarwater vrijblijft voor de scheepvaart.
Lid 3. Een schip, een samenstel en een drijvend voorwerp die stilliggen, zomede een drijvende inrichting, moeten zodanig zijn verankerd of gemeerd, dat zij door verandering van hun positie geen gevaar of hinder voor andere schepen kunnen vormen, dan wel dat daardoor geen schade aan oevers, waterkeringen of werken gelegen in scheepvaartwegen kan ontstaan. Hierbij moet met name rekening worden gehouden met wind, stroom en verandering van de waterstand, alsmede met zuiging en golfslag.
Lid 4. Een stilliggend schip mag zonder toestemming van de bevoegde autoriteit niet onnodig waterbeweging veroorzaken, indien daardoor gevaar of schade voor een ander schip, drijvend voorwerp of drijvende inrichting, dan wel schade aan oevers, waterkeringen of werken gelegen in scheepvaartwegen kan ontstaan.
Lid 5. Een niet-vrijvarende veerpont moet, indien hij buiten dienst is, ligplaats nemen op de door de bevoegde autoriteit aangewezen plaats dan wel, zo deze niet is aangewezen, zodanig, dat het vaarwater vrij blijft, en mag zich niet langer in het vaarwater bevinden dan voor de uitoefening van de dienst nodig is.
Samengevat: Zo lang een schip de overige scheepvaart niet hindert mag het in beginsel overal een ligplaats innemen.
In de artikelen 7.02 tot en met 7.11 staan de uitzonderingen en voorwaarden op dit beginsel. Denk daarbij aan gereserveerde plaatsen, natuurgebieden, gevaarlijke stoffen enz.
Op wiens naam of namen moet de registratie van een snelle motorboot komen te staan en waar moet dit registratiebewijs tijdens de vaart aanwezig zijn?
Artikel 8.01. Registratiebewijs
Lid 1. Een snelle motorboot moet ten name van de eigenaar zijn geregistreerd bij een door de Minister van Infrastructuur en Milieu aangewezen instelling. Deze instelling kent aan hem een registratieteken toe en geeft een bijbehorend registratiebewijs af volgens een door de Minister van Infrastructuur en Milieu vastgesteld model.
Lid 2. Het registratiebewijs bedoeld in het eerste lid moet tijdens het varen met een snelle motorboot aan boord aanwezig zijn.
Op een snelle motorboot is een technische inrichting waardoor bij het onderbreken van de besturing de middelen tot voortbeweging onmiddellijk tot stilstand of nagenoeg tot stilstand komen, verplicht.
Dit wordt ook wel de dodemansknop genoemd.
Op welk vaarwater is het verplicht om daar gebruik van te maken?
Vaststellingsbesluit van het BPR:
Artikel 2
Lid 3. In afwijking van het eerste lid gelden de artikelen 1.01, onder A, 16°, 17° en 18°, 1.09, eerste lid, onder a, 8.01 tot en met 8.08, 9.04 en 9.05 van het Binnenvaartpolitiereglement tevens op de Boven-Rijn, de Waal, het Pannerdensch Kanaal, de Neder-Rijn en de Lek, en op de daaraan gelegen havens, laad- en losplaatsen en recreatieplassen.
Samengevat: Voor een zeilschip, zeilplank en een snelle motorboot zijn bepaalde reglementen uit het BPR ook binnen het RPR van toepassing.
Het gaat daarbij om de volgende reglementen (deze zijn hier verkort weergegeven):
Artikel 1.09. Sturen van een schip
Lid 1. Een schip mag niet varen, indien het sturen niet wordt verricht door een daartoe bekwaam persoon.
Voor deze persoon geldt een minimum leeftijd van 18 jaar voor het sturen van een snelle motorboot;
Artikel 8.01. Registratiebewijs
Lid 1. Een snelle motorboot moet ten name van de eigenaar zijn geregistreerd bij de overheid.
Lid 2. Het registratiebewijs moet tijdens het varen aan boord aanwezig zijn.
Artikel 8.02. Registratieteken
Lid 1.Een snelle motorboot mag niet deelnemen aan de scheepvaart indien hij niet is voorzien van het toegekende registratieteken.
Artikel 8.03. Inrichting
Een snelle motorboot mag slechts deelnemen aan de scheepvaart indien:
a. de inrichting van het schip en van de motor zodanig is, dat gevaar voor brand of ontploffing en hinder voor de omgeving door rook, damp of walm wordt voorkomen;
b. de afgewerkte gassen door een behoorlijk geluiddempende voorziening worden afgevoerd;
c. de stuurinrichting deugdelijk en doelmatig is;
d. het schip is voorzien van een technische inrichting waardoor bij het onderbreken van de besturing de middelen tot voortbeweging onmiddellijk tot stilstand of nagenoeg tot stilstand komen (deze eis geldt niet voor een gesloten binnenbesturing);
e. een reddingsvest onder handbereik voor ieder der opvarenden aan boord is;
f. een deugdelijk brandblusapparaat aan boord is.
Artikel 8.04. Eigenaar
De eigenaar of houder van een snelle motorboot draagt er mede zorg voor dat niet in strijd met de artikelen 8.01, 8.02 en 8.03 wordt gehandeld.
Artikel 8.05. Verplichtingen bestuurder
Lid 1.De bestuurder van een snelle motorboot moet tijdens het varen:
a. zijn gezeten op de voor hem bestemde zitplaats;
b. te allen tijde gebruik maken van de dodemansknop;
c. zich zodanig gedragen, dat geen hinder of gevaar voor andere gebruikers van het vaarwater wordt veroorzaakt.
Lid 2. De bestuurder draagt er zorg voor dat de motor van een snelle motorboot geen onnodige geluidhinder veroorzaakt.
Lid 3. De bestuurder draagt er zorg voor dat de motor van een stilliggende snelle motorboot niet onnodig lang of zonder redelijk doel in werking wordt gehouden.
Lid 4. De verplichting, genoemd in het eerste lid, onder a (verplicht om te zitten op de bestemde plaats), is niet van toepassing indien de constructie van een snelle motorboot zodanig is dat de bestuurder het schip ook veilig staande dan wel slechts staande kan besturen.
Lid 5. De bestuurder die staande een snelle motorboot bestuurt is verplicht een reddingsvest te dragen. Dit geldt niet voor het sturen vanaf een gesloten binnenbesturing.
Artikel 8.06. Snel varen en waterskiën
Lid 1.Een snelle motorboot mag niet sneller varen dan 20 km per uur ten opzichte van het water. De bevoegde autoriteit kan vaarwegen of gedeelten daarvan aanwijzen waarop dit verbod niet van toepassing is dan wel waarop een andere maximum snelheid van toepassing is, daarbij kan onderscheid worden gemaakt tussen snel varen overdag of ’s nachts, tussen bedrijfsmatige vaart en recreatieve vaart en veerdiensten.
Lid 2. Het is verboden te waterskiën of te doen waterskiën of op soortgelijke wijze van de vaarweg gebruik te maken of gebruik te doen maken. De bevoegde autoriteit kan vaarwegen of gedeelten daarvan aanwijzen waarop dit verbod overdag niet van toepassing is.
Lid 3. De bestuurder van een snelle motorboot, die één of meer waterskiërs of personen die op soortgelijke wijze van de vaarweg gebruik maken voortbeweegt, moet zich doen bijstaan door een mede opvarende van ten minste 15 jaar oud als uitkijk.
Lid 4. Een waterskiër en een persoon die op soortgelijke wijze van de vaarweg gebruik maakt moeten zich zodanig gedragen, dat geen gevaar of hinder voor andere gebruikers van de vaarweg kan worden veroorzaakt.
Artikel 8.07. Schipper
De schipper van een snelle motorboot moet er zorg voor dragen, dat niet in strijd met de artikelen 8.05 a en 8.06 wordt gehandeld.
Artikel 8.08. Watersport zonder schip
Lid 1.Een persoon die zwemt dan wel die op andere wijze watersport bedrijft zonder gebruik te maken van een schip moet voldoende afstand houden van een varend schip.
Lid 2. Zwemmen, watersport zonder gebruik te maken van een schip en onderwatersport zijn verboden:
a. op een wachtplaats of in de onmiddellijke nabijheid van een brug, een sluis of een stuw;
b. in gedeelten van de vaarweg bestemd voor de doorgaande scheepvaart;
c. in routes van veerponten;
d. in havens en nabij de ingangen daarvan;
e. in de nabijheid van meergelegenheden;
f. in gebieden aangewezen voor snelvaren of waterskiën;
g. in de door de bevoegde autoriteit aangewezen gebieden.
Lid 3. De bevoegde autoriteit kan vrijstelling of ontheffing verlenen van het tweede lid. Aan de vrijstelling of ontheffingen kunnen voorschriften worden verbonden.
Artikel 9.04. Kleine schepen (Dit artikel gaat onder ander over reglementen in gebieden die staan genoemd in bijlage 15)
Lid 1. Op de in bijlage 15, onder a, vermelde vaarwegen mag een klein schip slechts varen indien het is voorzien van een motor die voor onmiddellijk gebruik gereed is, en waarmee een snelheid van ten minste 6 kilometer per uur ten opzichte van het water kan worden gehandhaafd.
Lid 2. Op de in het eerste lid bedoelde vaarwegen, met uitzondering van de Waal, de Boven-Rijn, de Geldersche IJssel, de Neder-Rijn en het Pannerdensch Kanaal, moet een klein schip zo veel mogelijk aan de stuurboordszijde van het vaarwater varen.
Lid 3. Op de in het eerste lid bedoelde vaarwegen is het niet toegestaan het vaarwater op te kruisen.
Lid 4. Het in het eerste lid genoemde verbod, is op de daar bedoelde vaarwegen, met uitzondering van de vaarweg ten westen van de sluizen te IJmuiden, niet van toepassing op schepen die bestemd zijn om door spierkracht te worden voortbewogen en ook daadwerkelijk als zodanig worden gebruikt.
Lid 5. Op de vaarweg ten westen van de sluizen te IJmuiden kan de bevoegde autoriteit aan in het vierde lid bedoelde schepen ontheffing verlenen van de in het eerste lid vermelde vereisten. Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.
Lid 6. Op de in bijlage 15, onder b, genoemde vaarwegen moeten een varend en een geankerd klein schip bij slecht zicht een goed functionerende radarreflector voeren.
Artikel 9.05. Zeilplanken en soortgelijke vormen van watersport
Lid 1. In bijlage 16 opgenomen vaarwegen is het verboden te varen met een zeilplank.
Lid 2. Het is verboden te varen met een door een vlieger voortbewogen plank of klein schip.
Lid 3. De bevoegde autoriteit kan vaarwegen of gedeelten daarvan aanwijzen waarop het verbod, bedoeld in het tweede lid, overdag niet van toepassing is.
(Sommigen van deze artikelen staan hier zeer verkort weergegeven.)
Dus voor deze vraag geldt:
Volgens het Vaststellingsbesluit van het BPR is artikel 8.05 van het BPR ook van toepassing op het RPR-gebied.
U vaart met een open motorboot van 6 meter op de Lek.
Het is nacht en u voert een rondomschijnend wit licht (zie plaatje).
Verder heeft u een wit licht klaar liggen om de aandacht te trekken van naderende andere schepen.
Wat is volgens het reglement dat hier van toepassing is juist?
PAS OP: We varen hier op de Lek en daar is het Rijnvaartpolitiereglement van toepassing.
Een klein motorschip moet daarom voeren: toplicht, heklicht en boordlichten.
Artikel 3.13. Tekens van varende kleine schepen (RPR)
Lid 1. Een alleenvarend klein motorschip moet des nachts voeren:
hetzij
a. een toplicht, op dezelfde hoogte als de boordlichten en tenminste 1 m vóór deze lichten. Dit licht moet een helder licht zijn;
b. boordlichten. Deze lichten mogen gewone lichten zijn. Zij moeten zich op gelijke hoogte en in één lijn loodrecht op de lengte-as van het schip bevinden en moeten naar de binnenzijde van het schip zodanig zijn afgeschermd dat het groene licht niet van bakboordszijde en het rode licht niet van stuurboordszijde kan worden gezien;
c. een heklicht;
hetzij
d. het toplicht, voorgeschreven onder. Dit licht moet echter ten minste 1 m hoger dan de boordlichten worden gevoerd;
e. de boordlichten, voorgeschreven onder b. Deze lichten mogen echter onmiddellijk naast elkaar of in één lantaarn verenigd in de lengte-as van het schip aan of nabij de boeg worden gevoerd;
f. een heklicht. Dit licht behoeft niet te worden gevoerd indien, in plaats van het onder bedoelde toplicht, een wit helder rondom schijnend licht wordt gevoerd.
Waar is het Rijnvaartpolitiereglement (RPR) van toepassing?
Vaststellingsbesluit Binnenvaartpolitiereglement
Artikel 2
Lid 1. Het Binnenvaartpolitiereglement geldt op de openbare wateren in het Rijk, die voor de scheepvaart openstaan, met uitzondering van:
a. de Boven-Rijn, de Waal, het Pannerdensch Kanaal, de Neder-Rijn en de Lek;
b. de aan de onder a genoemde vaarwegen gelegen havens, laad- en losplaatsen en recreatieplassen, met uitzondering van de voorhavens van sluizen.
Wat is het voor- of nadeel van een benzinemotor ten opzichte van een dieselmotor?
Benzine brand gemakkelijk en benzinedamp is erg explosief. Een klein vonkje is al gevaarlijk.
Om benzine op te slaan moeten extra maatregelen worden genomen. Denk hierbij aan een ruimte die wordt geventileerd door een vonkvrije ventilator.
Diesel brandt minder gemakkelijk en er hoeven geen extra maatregelen te worden genomen om het veilig op te slaan.
Welke eigenschap heeft een poederblusser bij brand?
Het nadeel van een poederblusser is dat elektronische apparatuur door het poeder sterk zal worden aangetast. Hierdoor zullen bijvoorbeeld marifoons, mobieltjes en computerapparatuur niet meer te gebruiken of te repareren zijn.
Het poeder is niet elektrisch geleidend. Het is dus ongevaarlijk om het op een elektrisch circuit te richten.
Hoe moet een radarreflector aan boord van een schip worden aangebracht?
Een radarreflector moet zo hoog mogelijk op het schip worden geplaatst, maar ten minste 4 meter vanaf de waterlijn.
Waarom moet gasapparatuur van een thermisch slot zijn voorzien?
Als de gasvlam op de een of andere manier uit gaat moet de gastoevoer direct worden gestopt.
Dat gebeurt met een thermisch slot.
Zolang de sensor van het thermische slot de warmte van de vlam waarneemt zal deze het gas door laten.
Zodra de warmte van de vlam niet meer wordt waargenomen sluit het thermische slot automatisch het gas af.
Bij een boot met een ingebouwde benzinemotor moeten, voordat de motor wordt gestart, extra maatregelen worden getroffen.
Welke maatregelen zijn dat?
Bij een ingebouwde benzinemotor kunnen zich, voordat de motor wordt gestart, benzinedampen in de motorruimte bevinden.
Het is daarom van belang dat deze benzinedamp voordat de motor wordt gestart eerst wordt afgezogen.
Waar wordt het SIGNI-betonningssysteem toegepast?
Signalisation des Voies de Navigation Intérieure (SIGNI) is een Europees betonningssysteem voor binnenwateren.
In Nederland is op de Westerschelde, de Wadden en op de Eems Dollard een ander betonningssysteem van toepassing.
Het is donker en u wilt de haven binnenvaren.
U ziet voor u: twee lichten die gelijktijdig 4 seconden aan gaan en daarna 4 seconden uit.
Wat is hier van toepassing?
U ziet hier de lichten die behoren bij lichtenlijnen (geleidelichten).
Deze geleidelichten leiden u naar de as van een aanlooproute vanuit zee of een meer, dan wel het diepste gedeelte van een vaargeul.
Geleidelichten worden toegepast in gevallen waar andere vaarwatermarkering onvoldoende of onduidelijk zijn.
De lichten zijn geplaatst op verschillende hoogtens en zodanig dat zij in het verlengde staan van de aanlooproute.
Vanuit de aanlooproute gezien is het achterste licht hoger dan het voorste.
Als u in de aanlooproute wil varen dan moet dat zodanig dat de lichten boven elkaar gezien worden.
Vaar, als dat niet het geval is, naar het onderste licht totdat de lichten zich vanuit uw positie boven elkaar bevinden.
.
U ziet bij een brug een zogenaamde hoogteschaal. Zie het plaatje. Hoeveel onderdoorvaarthoogte wordt er aangegeven?
Een geel-zwarte hoogteschaal bij een brug geeft de actuele brughoogte ten opzichte van het waterpeil aan.
De doorvaarthoogte is de kleinste verticale afstand tussen de onderkant van de brug en het wateroppervlak.
De beschikbare doorvaarthoogte is het aantal meter- plus het aantal decimeterblokken boven de waterlijn.
Bij deze vraag is dat dus 9,80 meter.
Het is de verantwoordelijkheid van de schipper om te bepalen hoeveel marge hij ten opzichte van de werkelijke doorvaarthoogte wil aanhouden.
Met de tekens A.10 of D.2 of met het referentieteken G.5.1b is aan te geven over welke breedte deze kleinste afstand geldt.
De tekens A.10 en D.2 hebben bovendien nog een extra betekenis.
U ziet in het vaarwater een peilschaal. Zie het plaatje.
Hoe hoog staat het water
Algemeen geldt:
De cijfers op de peilschaal uit deze vraag lopen, van onder naar boven gezien, omhoog. Dus het water staat boven NAP.
In dit deze vraag is de waterstand dus 20 cm boven NAP.
U nadert een sluis die de verbinding vormt tussen twee kanalen met verschillend peil. Uit de gegevens in de Almanak voor Watertoerisme deel 2 blijkt, dat aan uw zijde van de sluis het kanaalpeil gelijk is aan NAP+ 1 dm en aan de andere zijde gelijk is aan NAP -6 dm. Bij de sluis is een peilschaal aangebracht waarop u afleest, dat de waterstand aan uw zijde van de sluis NAP – 2 dm is. Veronderstel dat de waterstand aan de andere zijde van de sluis gelijk is aan KP. Hoeveel zal uw schip in de sluis stijgen of zakken?
Onze ervaring is dat u het beste een schetsje op een kladpapiertje kunt maken.
Voor de volgorde heeft elke vaarschool een eigen voorkeur.
Wij geven hier die van ons.
Bereken alles uit in decimeters (dm), zodat je geen cm optelt bij meters enz.
We veronderstellen dat we van rechts naar links varen.
Stap 1. Trek een lijn die het NAP voorstelt (links en rechts van de sluis is dat natuurlijk dezelfde lijn).
Stap 2: Teken met een verticale lijn de sluis.
Stap 3. Trek een lijn die het kanaalpeil (KP) voorstelt (in dit geval is aan weerszijde van de sluis een KP) en teken een keurige pijl met de afstand in dm.
Stap 4. Trek een lijn die de ware waterstand (WW) voorstelt (in dit geval is er aan weerszijde van de sluis een WW) en teken keurige pijlen met de afstand in dm.
In dit geval is de ware waterstand rechts gelijk aan het kanaalpeil aldaar.
Stap 5. U kunt nu zien dat de afstand tussen de ware waterstand links 4 dm hoger is dan rechts.
U zakt dus 40 cm
Opmerking: Het kanaalpeil rechts staat wel in de opgave vermeld, maar is voor de berekening in dit geval niet nodig.
Op het weerbericht wordt een windrichting Zuidwest voorspeld.
Uit welke richting zal deze wind komen?
De wind wordt genoemd naar de bron waar het vandaan komt.
Een Zuidwesten wind komt dus van het Zuidwesten en gaat naar het Noordoosten.
Hoe wordt tegenwoordig in weerberichten de luchtdruk opgegeven?
In weerberichten werd de luchtdruk vanouds opgegeven in millibar en tegenwoordig in hectopascal (hPa).
Wat is juist ten aanzien van het afgebeelde verkeersteken?
Verplichting te varen in de richting aangegeven door de pijl.
Wat is juist ten aanzien van het afgebeelde verkeersteken?
U nadert een niet-vrijvarende veerpont.
U vaart op een schip met een linksdraaiende schroef en wilt keren in een smal vaarwater.
Het vaarwater is zó smal dat er niet in één draai gestoken kan worden.
Hoe kunt u dat het beste doen?
U start aan de stuurboordzijde van het vaarwater. Vervolgens gaat u bakboord uit (links af) en vaart u zo ver mogelijk naar de overzijde van het vaarwater.
Door het wieleffect zal het schip moeilijk bakboord uit gaan, maar dat is nu nog niet van belang.
Daarna zet u de schroef in zijn achteruit.
Achteruit varend zal de achterkant van het schip door het wieleffect sterk naar stuurboord (zie dikke pijl in het plaatje) uitwijken.
Daarna kunt u weer vooruit varen. Zie plaatje.
Wat is het doel van een ankerboei en een neuringlijn?
Het doel van een ankerboei is om te kunnen zien waar het anker ligt.
Het doel van een neuringlijn is om het binnenhalen van het anker te vergemakkelijken?
Let er op dat de neuringlijn en de lijn van de ankerboei bij het binnenhalen van het anker niet in de draaiende schroef komt!
U vaart in ondiep vaarwater en merkt dat het schip slecht naar het roer luistert. Zie plaatje.
Hoe komt dit en wat kunt u er aan doen?
U vaart te snel, waardoor het achterschip naar de kant wordt gezogen.
Neem dus snelheid terug.
Waar moet u rekening mee houden als u voor een groot ongeladen vrachtschip vaart?
Pas op dat u niet in de dode hoek vaart!
Hoe kunt u op rustig vaarwater het beste slepen?
Dat kan het beste met gekruiste lijnen.
Bij een bocht houdt het gesleepte schip automatisch de buitenbocht,
Hierdoor worden de lijnen, ook bij bochten, gemakkelijker strak gehouden.
U wilt met uw boot met linksdraaiende schroef aan lagerwal afmeren.
(Door omstandigheden kan het niet aan stuurboordzijde.)
Op de plekken B en C heeft u al stootwillen opgehangen.
Als u een derde stootwil zou willen ophangen, op welke plek kunt u dat het beste doen?
Met een linksdraaiende schroef legt u bij voorkeur aan stuurboordzijde aan, maar nu kan dat kennelijk niet.
Bij het achteruitslaan zal een linksdraaiende schroef rechtsom draaien, waardoor het achterschip naar rechts gaat en de voorkant naar links.
Als u bijna stilligt zal de wind het voorschip naar de wal blazen.
De voorkant van het schip zal dus als eerste de kade raken.
U moet daarom stootwil D op zijn plaats hangen, want dat is de plek waar de boot de kade het eerst zal raken.
U wilt met uw schip aanmeren aan lagerwal.
De wind komt schuin van voren in. Zie plaatje. Klopt dit plaatje en welke tros maakt u als eerste vast?
Het plaatje klopt niet, want de wind komt vanaf de wal.
U wilt dus aanleggen aan hogerwal.
Als eerste maakt u vast de voorspring.
U wilt met uw schip aanmeren aan lagerwal en er staat een harde wind. Zie plaatje.
U heeft de beschikking over een boegschroef en een hekschroef. Hoe kunt u dat het beste doen?
Door de sterke wind wordt u naar de wal gedreven.
Zorg dat u op de juiste plaatsen stootwillen hebt opgehangen.
Stuur de hek- en boegschroeven naar bakboord en voorkom op die manier, dat u niet met een harde smak op de wal wordt gezet.
Laat u door de wind naar de wal drijven en probeer een “zachte landing” te maken.