0 van 41 vragen beantwoord
Vragen:
Veel succes!
U heeft de quiz al eerder gemaakt. Daarom kunt u de quiz niet nog eens maken.
De quiz wordt geladen…
Je moet een account aanmaken of inloggen om de quiz te beginnen.
De volgende quiz moet afgerond zijn alvorens deze te beginnen:
0 van 41 vragen correct beantwoord
Tijd voorbij
U heeft 0 van 0 punten gehaald (0)
Om te slagen moet u tenminste 56 punten behalen.
Hoe beviel dit vijfde proefexamen?
Voor slechts € 7,50 heb je nóg eens 5 proefexamens.
Als je 10 examens heb afgerekend, kan je natuurlijk gelijk doorgaan naar examen 6.
Alle vragen zijn verschillend en er is weer een uitleg als de vraag fout wordt beantwoord of als je als antwoord voor het “?” kiest.
Wat is de algemeen geldende maximale snelheid waarmee snelle motorboten op de Nederlandse vaarwegen mogen varen?
U vaart van Pannerden naar Schoonhoven.
Hiervoor vaart u via Pannerdenskanaal over de Neder-Rijn en vervolgens de Lek.
Zie het plaatje.
Met welk scheepvaartreglement of met welke scheepvaartreglementen heeft u onderweg te maken?
Je vaart alleen op het Rijnvaartpolitiereglement (RPR).
Vanaf welke leeftijd mag men een zeilboot besturen van 8 meter?
Een schip sleept een groot schip.
Welke navigatielichten moet het volgens het Binnenvaartpolitiereglement (BPR) ’s nachts voeren?
Het motorschip aan de kop van een sleep bestaande uit grote schepen, alsmede het motorschip dat een groot motorschip, duwstel of gekoppeld samenstel assisteert, moet voeren:
a. ’s nachts:
1°. twee toplichten op het voorschip
2°. boordlichten
3°. een geel helder of gewoon heklicht
U ziet een schip dat een gele ruit voert.
Zie het plaatje.
Wat betekent dit volgens het BPR?
Een varend passagiersschip waarvan de maximale lengte van de romp minder is dan 20 m moet overdag voeren: een gele ruit, op een geschikte plaats en op een zodanige hoogte dat hij van alle zijden zichtbaar is.
Welke geluidsseinen moet een klein schip volgens het BPR kunnen geven?
Een klein schip moet ter voorkoming van aanvaring zo nodig het attentiesein, het sein «Ik kan niet manoeuvreren» en zo nodig het noodsein kunnen geven.
1 Een schip mag slechts gebruik maken van radar, indien:
a. het is uitgerust met een voor de behoeften van de binnenvaart geschikte radarinstallatie ;
en
b. zich aan boord een persoon bevindt die houder is van een radarpatent. Bij goed zicht mag van radar worden gebruik gemaakt teneinde hiermede te oefenen, zonder dat zich een zodanig persoon aan boord bevindt.
2 Onverminderd het eerste lid moet een klein schip zijn uitgerust met een marifooninstallatie die geschikt is voor de daartoe aangewezen kanalen en die goed functioneert.
Een klein schip vaart in het midden van het vaarwater.
Er nadert een snel schip.
Wat moet er volgens het BPR gebeuren?
Een snel schip is verplicht aan andere schepen voorrang te verlenen.
Twee kleine schepen Fin en Nel naderen elkaar bij een engte.
Zie plaatje.
Gelijktijdige doorvaart is niet mogelijk.
Wie heeft volgens het Binnenvaartpolitiereglement (BPR) voorrang?
Op dit plaatje is het Binnenvaartpolitiereglement van toepassing (BPR).
Klein schip Carina wil vertrekken en klein schip Rijk nadert.
Wat is hier van toepassing?
Artikel 6.14. Vertrek
Lid 1. Een schip mag slechts vertrekken, nadat het zich er van heeft vergewist dat dit zonder gevaar kan geschieden.
Lid 2. Een groot schip mag bij het vertrekken MEDEWERKING verlangen van een ander schip.
Lid 3. Een klein schip moet bij het vertrekken VOORRANG verlenen aan een groot schip.
Lid 4. Een klein schip mag bij het vertrekken MEDEWERKING verlangen van een ander klein schip.
Lid 5. Dit artikel is niet van toepassing op en ten aanzien van een veerpont.
(Dit artikel staat hier verkort weergegeven.)
Belangrijk is hier het verschil tussen medewerking verlangen en voorrang hebben.
Medewerking verlangen is: mag van de ander verwachten dat hij zijn koers of snelheid een beetje aanpast.
Hierbij mag niet worden verwacht dat de ander zijn koers of snelheid PLOTSELING of in STERKE MATE moet aanpassen.
Voorrang hebben is: de ander mag jou niet hinderen.
Hierbij mag wel worden verwacht dat de ander zijn koers of snelheid PLOTSELING of in STERKE MATE moet aanpassen.
Op dit plaatje is het Binnenvaartpolitiereglement van toepassing (BPR).
U ziet twee kleine zeilschepen Carina en Ylva en klein motorschip Rijk.
Sleep in de juiste volgorde, van boven naar beneden, wie hier voorrang heeft.
Op het examen zou dit een ander type sleepvraag zijn. Kijk hier voor de video.
Dan moet je de cijfers met je vinger over het scherm verslepen.
Artikel 6.17. Koers kruisen
Lid 6. Indien de koersen van twee kleine zeilschepen die over dezelfde boeg zeilen, elkaar kruisen, moet het loefwaartse schip voorrang verlenen aan het lijwaartse schip.
.
Lid 9. Indien de koersen van een klein motorschip een klein zeilschip elkaar kruisen moet het motorschip voorrang verlenen aan het zeilschip.
Deze regels zijn niet van toepassing als één van de schepen de stuurboordszijde van het vaarwater volgt.
Dit artikel is niet van toepassing bij kruisende koersen die ontstaan ingeval van: keren, vertrekken of bij een samenkomst van een hoofdvaarwater en een nevenvaarwater.
(Dit artikel staat hier verkort weergegeven.)
Op het examen zou dit een ander type sleepvraag zijn. Kijk hier voor de video.
Dan moet je de cijfers met je vinger over het scherm verslepen.
U nadert een brug en ziet boven de onderdoorgang een geel vierkant bord.
Zie plaatje.
Wat is volgens het Binnenvaartpolitiereglement de betekenis hiervan?
Artikel 6.25. Doorvaren van vaste bruggen
Indien boven een doorvaartopening van een vaste brug wordt getoond:
-het teken D.1a of
-het teken D.1b
wordt aanbevolen bij voorkeur van deze doorvaartopening gebruik te maken; ingeval van het teken D.1a is de doorvaartopening vrij voor de doorvaart uit beide richtingen, ingeval van het teken D.1b is de doorvaart uit tegenovergestelde richting verboden.
Hier volgen twee vragen over het Binnenvaartpolitiereglement (BPR).
Vraag I: Moet een schip, dat tijdens mist op een gevaarlijke plaats ligt, op zijn hoorn een mistsignaal geven als het een ander schip hoort naderen?
Een schip dat in het vaarwater of in de nabijheid daarvan op een gevaarlijke plaats stilligt moet, wanneer het per marifoon verneemt dat andere schepen naderen of wanneer en zolang het het geluidssein van een naderend schip hoort, per marifoon zijn positie opgeven of als geluidssein één reeks klokslagen geven. Het geluidssein moet worden herhaald met tussenpozen van ten hoogste één minuut.
Deze vraag gaat over het varen bij slecht zicht op een vaarweg waar het Binnenvaartpolitiereglement (BPR) geldt.
Vraag II: Is een klein niet op radar varend schip, volgens het Binnenvaartpolitiereglement (BPR) verplicht om elke minuut een mistsein te geven?
1 Voor een schip en een samenstel die niet op radar varen geldt:
a. Een alleen varend schip moet als mistsein één lange stoot geven. Dit sein moet worden herhaald met tussenpozen van ten hoogste één minuut.
3 Een niet op radar varend klein schip is niet verplicht het in het eerste lid bedoelde mistsein te geven, doch het mag dit sein geven. Het sein mag worden herhaald.
Op welke plaats mag je volgens het Binnenvaartpolitiereglement (BPR) niet voor anker gaan?
Zie plaatjes.
Hoeveel reddingsvesten moeten er in een snelle motorboot aanwezig zijn?
U vaart met een snelle motorboot.
Het is mooi weer en u stuurt staande buiten.
Welke verplichtingen heeft u?
Een snelle motorboot mag slechts deelnemen aan de scheepvaart indien:
– het schip is voorzien van een technische inrichting waardoor bij het onderbreken van de besturing de middelen tot voortbeweging onmiddellijk tot stilstand of nagenoeg tot stilstand komen; deze eis geldt niet voor een gesloten binnenbesturing;
U vaart op het Pannerdenschkanaal met een zeilboot.
Het is nacht en de zeilboot heeft een lengte van 12 meter.
U heeft een extra licht klaarliggen om te schijnen in de richting van een ander schip.
Heeft u hiermee voldaan aan de wettelijke verplichting voor dit vaarwater?
Groot schip Tom en een klein schip Nel ontmoeten elkaar bij een engte.
Zie plaatje.
Wat bepaalt het Rijnvaartpolitiereglement (RPR) in dit geval?
U heeft een dieselmotor welke een gecombineerd open koeling heeft.
Welke maatregelen moet u nemen als de boot naar de winterberging gaat?
Hierbij wordt het buitenwater door een warmtewisselaar gepompt. Zowel het buitenwater als de warme koelvloeistof lopen door de wisselaar. Feitelijk koelt het buitenwater de warme koelvloeistof van de motor. Er loopt bij dit koelsysteem dus geen buitenwater direct door de motor. Er zal dan weliswaar geen motorschade optreden door bevroren water maar wel kan de warmtewisselaar dus kapot vriezen.
Om dit systeem tegen vorst te beschermen zal het nog aanwezige buitenwater eruit gepompt moeten worden en het systeem moet worden gevuld met koelvloeistof. Na de winter laat men de motor draaien en zal de koelvloeistof via de loospijp in het oppervlakte water terecht komen. Om het milieu niet te belasten moet hiervoor een biologisch afbreekbare koelvloeistof worden gebruikt.
Om de hoeveel tijd dient u de diverse brandblusapparaten op hun werking na te laten zien door een deskundige?
In de Europese standaard tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen staat:
Artikel 13.03. Draagbare blustoestellen
Lid 5. Draagbare blustoestellen moeten ten minste iedere twee jaar door een deskundige worden gekeurd. Hiervan moet een kenmerking op het blustoestel worden aangebracht, ondertekend door de deskundige die de keuring heeft verricht, en waarop de datum van de keuring is aangegeven.
Hoe kan een radarreflector het beste worden geplaatst?
Zet een radarreflector op een tafel en monteer deze dan in die stand op het schip.
Het gas gaat vanaf de gasfles via een gasslang door een koperen of messing buis naar één of meerdere gastoestellen.
Waar moet bij een gasleiding extra aandacht aan worden besteedt?
De doorvoer door schotten moet zodanig zijn dat mechanische trillingen de gasleiding niet kunnen beschadigen.
Bij een boot met een ingebouwde benzinemotor moet, in verband met de brandveiligheid, extra aandacht worden besteed aan de accu’s.
Welke aandachtspunt is dat?
Het is belangrijk dat er in het motorruim geen vuur, dus ook geen vonken voorkomen.
Het is daarom van belang dat elektrische bedrading goed bevestigd is en er geen vonkvorming kan plaatsvinden.
Zo moeten accuklemmen stevig op de accu’s worden vastgemaakt, zodat daar geen vonkvorming kan ontstaan.
U vaart met de betonningsrichting mee en komt bij een splitsing van het vaarwater. Voor u ziet u een scheidingston die onder rood is en boven groen (zie plaatje).
Wat is in deze situatie van toepassing?
U vaart in de betonningsrichting, dus van de bron naar de zee (van de berg naar de zee).
De rode tonnen liggen op de rechter oever, voor u dus aan stuurboordzijde.
Een scheidingston ligt altijd op een plek waar rode en groene tonnen samenkomen.
Zie plaatje.
De scheidingston wijst u door zijn groene bovenkleur naar het hoofdvaarwater.
Om het hoofdvaarwater te volgen moet u hier deze ton dus aan uw bakboordzijde houden.
U ziet op de waterkaart staan een verlichting: Oc 6s.
Zie plaatje.
Hoe ziet dit lichtkarakter er uit?
Het schijnsel is langer dan de verduistering.
Oc is een afkorting van Occulting, wat onderbreking betekent.
Bijvoorbeeld: Oc 6s betekent dat het licht gedurende 5 seconde aan is en daarna 1 seconde uit.
In dit geval is het licht groen, want het betreft een groene ton.
U ziet bij een brug een zogenaamde hoogteschaal. Zie het plaatje. Hoeveel onderdoorvaarthoogte wordt er aangegeven?
Een geel-zwarte hoogteschaal bij een brug geeft de actuele brughoogte ten opzichte van het waterpeil aan.
De doorvaarthoogte is de kleinste verticale afstand tussen de onderkant van de brug en het wateroppervlak.
De beschikbare doorvaarthoogte is het aantal meter- plus het aantal decimeterblokken boven de waterlijn.
Bij deze vraag is dat dus 12,30 meter.
Het is de verantwoordelijkheid van de schipper om te bepalen hoeveel marge hij ten opzichte van de werkelijke doorvaarthoogte wil aanhouden.
Met de tekens A.10 of D.2 of met het referentieteken G.5.1b is aan te geven over welke breedte deze kleinste afstand geldt.
De tekens A.10 en D.2 hebben bovendien nog een extra betekenis.
U ziet in het vaarwater een peilschaal. Zie het plaatje.
Hoe hoog staat het water?
Algemeen geldt:
De cijfers op de peilschaal van deze vraag lopen, naar boven omhoog. Dus het water staat boven NAP.
In dit geval is de waterstand dus 2,30 meter boven NAP.
We zien boven het maatstreepje: 3 meter staan, maar onder de waterlijn staat (onzichtbaar) het maatstreepje: 2 meter.
U vaart met een staande mast, hoogte 10 meter boven water, op het Maas-Waalkanaal.
Op de kaart staat bij de brug na de sluis H 105 en bij het kanaal staat vermeld KP Maas-Waalkanaal = Stuwpeil Grave.
Stuwpeil Grave normaal is NAP + 96.
Op de peilschaal in het kanaal leest u af dat de ware waterstand vandaag NAP + 92 is.
Hoeveel ruimte heeft u bij onderdoorvaart tussen brug en topje van de mast?
Onze ervaring is dat u het beste een schetsje op een kladpapiertje kunt maken.
Voor de volgorde heeft elke vaarschool een eigen voorkeur.
Wij geven hier die van ons.
Bereken alles uit in decimeters (dm), zodat je geen cm optelt bij meters enz.
Stap 1. Trek een lijn die het NAP voorstelt.
Stap 2. Trek een lijn die het kanaalpeil (KP = SP) voorstelt (in dit geval is deze NAP+96 dm) en teken een keurige pijl met de afstand in dm.
Stap 3. Trek een lijn die de ware waterstand (WW) voorstelt (in dit geval NAP + 92 dm) en teken een keurige pijl met de afstand in dm.
Stap 4. U kunt nu de afstand tussen het water en de onderkant van de brug berekenen. Namelijk ware hoogte brug (WH): 105 dm + 4 dm = 109 dm
Stap 5. Trek vanaf de ware waterstand een pijl die de hoogte van het schip voorstelt (HS). Deze is 100 dm lang, dus blijft er nog 9 dm over.
De wind komt uit het Noorden en draait via een Westen wind naar een Zuiderwind.
Welke voorspellingen zou u kunnen doen?
De wind krimpt en de barometer zakt, er komt slecht weer aan.
Wanneer is er sprake van beperkt zicht?
Er is er sprake van beperkt zicht als het zicht minder is dan 1 kilometer.
Wat is juist ten aanzien van het afgebeelde verkeersteken?
Verboden voor kleine schepen.
Wat is juist ten aanzien van het afgebeelde verkeersteken?
Marifoonkanaal voor nautische informatie, bijvoorbeeld: kanaal 18.
U vaart op een schip met een rechtsdraaiende schroef en u wilt in een breed vaarwater keren. Hoe kunt u dat het beste doen?
Een rechtsdraaiende schroef zal vooruit varende rechtsom gaan draaien.
De achterkant van het schip zal daardoor bij langzaam varen naar rechts uitwijken.
De draaicirkel van een rechtsdraaiende schroef is daarom over bakboord (linksom) het kleinst.
U begint daarom aan de stuurboordzijde van het vaarwater en keert daarna over bakboord.
Wat kunt u doen om het ophalen van het anker te vergemakkelijken?
Als het anker zo vast in de grond ligt dat u het niet los krijgt, kunt u de ankerlijn zo ver mogelijk inhalen en daarna goed vast zetten. Vervolgens zet u de motor in zijn vooruit en probeert u op deze manier het anker los te breken.
Een schip vaart dicht langs zijn stuurboordwal.
Op een gegeven moment ontstaat sterke zuiging.
Op welke manier zuigt het schip naar de oever? Zie het plaatje.
Het waterpeil zakt aan stuurboord meer dan aan bakboord. Door de aanzuigende werking van de schroef zakt het waterpeil bij het stuurboordachterschip meer dan bij het stuurboordvoorschip. Daardoor zuigt het achterschip sterker aan dan het voorschip.
LET OP: In het proefexamen van de VAMEX staat deze vraag ook, maar hebben de bootjes op het plaatje een andere positie.
Moet je onder alle omstandigheden de trossen in een sluis slippend houden?
Normaal kan een tros het beste slippend worden vastgehouden.
Soms, in bepaalde gevallen, moet in een sluis de tros goed worden vastgezet.
Dit kan bijvoorbeeld bij een sterke waterverplaatsing in de sluis of bij het wegvaren van een groot schip dat voot u ligt.
Let op dat de trossen lang genoeg zijn waarbij het schip, tijdens het schutte, niet onder water kan worden getrokken of aan de kademuur komt te hangen.
Als een groot schip voor u wegvaart kan zijn schroefwater zo sterk zijn dat u uw voortros beter vast kan beleggen.
De stroom heeft evenveel invloed op de drenkeling als op de boot die de drenkeling moet redden.
De wind heeft veel invloed de boot die de drenkeling moet redden, maar minder op de drenkeling.
De boot die de drenkeling moet redden moet dus de drenkeling bovenwinds benaderen. De stroom is daarbij van minder belang.
Een klein schip ligt afgemeerd op de manier zoals in het plaatje staat getekend.
De tros (zie rode lijn) is belegd op een bolder achter op de wal en gaat achterlangs de middenbolder op het schip en vandaar naar een een bolder voor op de wal.
De lijn is niet vastgemaakt op middelbolder maar loopt achterdoor naar de bolders op de wal. Op de wal is deze tros op de bolders vastgemaakt.
Verder is de zwarte lijn vanaf het voorschip dwars uitgezet op een bolder aan de wal.
Wat is juist?
Doordat de rode lijn niet op de middenbolder vast belegd is, heeft het als “spring” weinig effect.
Op het achterschip is geen tros belegd naar de wal. Dus kan deze te veel bewegen ten opzichte van de wal.
Het schip ligt dus niet goed vast.
U ligt met uw schip afgemeerd en wilt ontmeren. Zie plaatje.
De wind komt vanaf bakboord en u ligt afgemeerd met voor- en achtertros en voor- en achterspring. Welke drie trossen maakt u het eerste los?
U ligt aan lager wal.
De volgorde van het losmaken van de eerste drie trossen maakt niet zo veel uit, maar als laatste (vierde) moet u de voorspring losmaken.
U ligt met uw schip in een heel smal vaarwater en wil keren. Zie plaatje. U heeft de beschikking over een boegschroef en een hekschroef. Hoe kunt u dat het beste doen?
Bij het keren zet u:
boegschroef naar bakboord en hekschroef naar stuurboord.
of
boegschroef naar stuurboord en hekschroef naar bakboord.